De eerste internationale reggaehit werd geproduceerd en mee geschreven door Leslie Kong, een van de Chinese Jamaicanen die in de jaren 60 en 70 een ingrijpende invloed hebben gehad op de Jamaicaanse popmuziek. Desmond Dekker heeft het toenmalige succes van Israelites nooit meer kunnen evenaren.
Byron Lee, Bunny Lee, ska-producer Justin Yap, muzikanten Mikey en Geoffrey Chung, de broers Hoo Kim (Channel One), Herman Chin-Loy (Aquarius records): ze hebben elk op hun manier succes gekend in de ska en de reggae. En dan hebben we het nog niet over de familie Chin, van Randy’s en VP Records. Googel de namen en je zult begrijpen hoezeer de Chinezen hun stempel hebben gedrukt op de artistieke en commerciële evolutie van de reggae. De overlevering wil dat ze allemaal afstammen van het Hakka-volk in de Chinese provincie Guangdong. Rond 1850 migreerden een paar honderd van hen naar Jamaica, waar ze vaak een eigen zaak openden, liever dan ergens in loondienst te gaan werken. Kruidenierswinkels, wedkantoren, later ook ijssalons en platenwinkels.
Beverley’s
Leslie Kong was met zijn twee broers de baas van Beverley’s, ijssalon, cosmeticawinkel én platenshop. Beverley’s werd ook de naam van zijn label, dat vrijwel meteen enkele grote namen binnenhaalde: Jimmy Cliff. Kong verder introduceerde hem in de muziekwereld, en Derrick Morgan, op dat moment een van de populairste zangers van Jamaica. Zijn nummer 1 ‘Forward March’ (1963) verscheen op Beverley’s Records. Een jaar later bracht Bob Marley op hetzelfde label ‘Judge Not’ uit, zijn allereerste release, nog voor The Wailing Wailers.
De Chinezen waren niet graag gezien in de overwegend zwarte gemeenschap van muzikanten en producers. Prince Buster beschuldigde Leslie Kong er openlijk van dat die ‘Forward March’ van hem had gepikt. Prince Buster bracht met ‘Black Head China Man’ zelfs een openlijk racistisch nummer uit. Hij kon de gedachte dat zwarte artiesten zouden werken voor een ‘China Man’ maar moeilijk verkroppen, terwijl die Chinezen vaak gewoon beter betaalden en de muzikanten meer artistieke vrijheid gunden.
Herkenbare sound
Leslie Kong heeft in de jaren 1968-1971 een hele resem internationale reggaehits geproduceerd, die vooral in de UK een hele generatie witte kids charmeerden. ‘Do the reggay’, ’54-36 That’s My Number’, ‘Pressure Drop’ en ‘Monkey Man’ (Toots & The Maytals), ‘Sweet Sensation’ en ‘Rivers of Babylon’ (The Melodians), ‘Long shot’ (The Pioneers): Kong zorgde in die jaren haast in zijn eentje voor de permanente aanwezigheid van het nieuwe genre in de Britse charts. Met The Wailers nam hij een onderschat album op, onrechtmatig ‘Greatest Hits’ genoemd. En net als Coxsone Dodd, Duke Reid en andere producers slaagde Leslie Kong erin om een eigen herkenbare sound te creëren, met rollende gitaarlicks en assorterende orgelshuffles.
ong had nochtans geen eigen studio. Hij trok met de muzikanten meestal naar de WIRL-studio (West Indies Records Limited) van Byron Lee, die het gebouw en de inboedel had overgekocht van Edward Seaga. Een echte huisband had WIRL niet maar Kong kon meestal rekenen op Winston Wright, de meester-orgelist van Treasure Isle. De Beverley’s All Stars bestonden verder uit Jackie Jackson op bas, Ronny Bop, Dougie Bryan, Lynn Taitt en Hux Brown afwisselend op gitaar, Gladstone Anderson en Theophlius Beckford op piano, Drumbago, Hugh Malcolm en Paul Douglas op drums. Kortom: The Supersonics (Treasure Isle) zonder Tommy McCook, aangevuld met wie op dat moment beschikbaar was.
The Aces
Desmond Dekker had ook zijn eigen koortje, The Aces, bestaande uit Barry Howard, Carl Samuel and Clive Campbell. Desmond Dekker & The Aces: onder die naam werd ‘Poor me Israelites’ uitgebracht in de herfst van 1968, in het zog van ‘Nanny Goat’, ‘Bangarang’ en andere reggae tunes van het allereerste uur. In Jamaica had Dekker toen al een tiental grote hits achter zijn naam staan, allemaal geproduceerd door Leslie Kong. Met ‘Intensified’ won hij in 1968 het Jamaican Song Festival. De rocksteady tune ‘007 (Shanty Town)’ had in 1967 al de Britse top 20 bereikt. De titel was geïnspireerd door de toen mateloos populaire James Bond-films en de politieserie ‘Oceans 11’ maar het nummer ging over de rude boys in de straten van Kingston, zoals verschillende van Dekkers tunes.
Lente van 1969
‘Israelites’ was voor mijn generatie (55+) de allereerste keer dat we dat vreemde, springerige ritme hoorden, in de lente van 1969, meer dan een half jaar na de release van de single, in Engeland op het Pyramid-label van Graeme Goodall. Die had het nummer ook opnieuw gemixt en ge-edit, én een kortere titel gegeven. Goodall was de medeoprichter van Island Records en bouwde de eerste opnamestudio in Jamaica, Federal Records, dat later Tuff Gong zou worden. Succes kent altijd vele vaders.
Tekstueel
Tekstueel reflecteerde ‘Israelites’ het opkomende bewustzijn rond rastafari en black power, met een bijbelse metafoor. Niet dat wij daar toen al een woord van begrepen:
Get up in the morning, slaving for bread, sir
So that every mouth can be fed
Poor me Israelites
Net zoals The Melodians in ‘Rivers of Babylon’ vergelijkt Dekker het lot van de Jamaicaanse sufferers met dat van de bijbelse Israëlieten in ballingschap. En hij waarschuwt voor de gevolgen van armoede en ontbering.
Shirt them a-tear up, trousers is gone
I don’t want to end up like Bonnie and Clyde
Bonnie and Clyde was een berucht gangsterduo, in 1967 vereeuwigd in een film met Warren Beatty en Faye Dunaway in de hoofdrollen. Ik kan me voorstellen dat de Jamaicaanse rude boys zich aangesproken voelden.
Jamaicaanse accent
De populariteit van ‘Israelites’ was volgens comedian Lenny Henry deels te danken aan het Jamaicaanse accent van Dekker, en de grapjes die over de moeilijke verstaanbare tekst de ronde deden. Zong hij misschien ‘Get up in the morning, baked beans for breakfast’? Of ‘Oooh, mi ears are alight’. Een copywriter borduurde daar in 1980 op voort in een Bob Dylan-achtig reclamefilmpje voor Maxwell cassettes:
Get up in the morning
Sleeping for bed, sir
Sold out to every monk and beef-head
Oh! Oh!
Me ears are alight!
Why find me kids?
They buck up and a-leave me
Darling cheese-head
It was yards too greasy
…
At least I think that’s what he said.
But I’ll have to hear it on Maxell to be sure!
Zou Mr. Vegas Lenny Henry of die commercial ooit gezien hebben? Zijn ‘Gimme a light ’ (2012) is niet alleen een prima, eigentijdse cover van het nummer in zijn geheel maar draagt ook de humor van die parodieën in zich.
Wake up this morning not even breakfast
I roll a spliff and a that get me red
Oh Oh gimme a light
…
Mi wife and mi pickney dem pack up and a leave me
She say darling you smoke too much trees.
Wereldwijd
In juni 69 waren er van ‘Israelites’ wereldwijd al meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Dat zouden er uiteindelijk een kleine twee miljoen worden, met dank aan de distributiekwaliteiten van Island-baas Chris Blackwell. Leslie Kong had al heel vroeg een overeenkomst afgesloten met Blackwell en die heeft geen van beide partijen windeieren gelegd.
‘Israelites’ werd in 1975 opnieuw uitgebracht. In een stereomix, en opnieuw stootte het in de UK door naar de top 10. In 2019 stond de tune plots op 2 in de reggaechart van Billboard. Dit was nadat het te horen was in een aflevering van ‘Watchmen’ op HBO. Het nummer werd in de loop der jaren gecoverd door onder anderen Madness, Apache Indian, Max Romeo en (live) The Clash. John Lennon zou de baslijn van ‘Israelites’ gebruikt hebben om zijn muzikanten reggae te leren spelen op het album ‘Some time in new York city’.
Het resultaat zou ‘Sisters, O Sisters’ moeten zijn, een onbenullig feministisch lied van Yoko Ono. Ik denk niet dat de muzikanten van Lennon het helemaal goed begrepen hadden. En die van zijn vorige bandje trouwens ook niet, The Beatles. ‘Ob-La-Di, Ob-La-Da’ was hoe de Fab Four ska en rocksteady interpreteerden, met in de tekst een verwijzing naar ene Desmond, toen (herfst 1968) de Jamaicaanse ster van het moment.
Desmond Dekker – Israelites. door: Jah Shakespear