Creation Tunes: Johnny Clarke – None shall escape the judgement (1974) (Jah Shakespear)

Johnny Clarke – None shall escape this judgement – De original was van Earl Zero maar die is pas veel later verschenen. Die tune ontbeerde nog de flying cymbals die het handelsmerk zijn geworden van producer Bunny Lee. En hoe zouden we een zanger als Johnny Clarke in deze reeks over het hoofd kunnen zien?

Reggae kreeg voor mij definitief betekenis in 1977. Ik kocht mijn eerste single (‘Sticks Man’ van Black Slate). Ik hoorde ‘Exodus’, het classic album van Bob Marley & The Wailers. En ik was een fan van Jonathan Richman & The Modern Lovers, die dat jaar een wereldhit scoorden met ‘Egyptian Reggae’. Niet hun beste nummer, vond ik, maar het ritme heeft me nooit meer losgelaten. Zeker niet nadat ik amper twee jaar later de originele versie leerde kennen, of dat dacht ik toch.

Greenwich Town

Het verhaal van deze creation tune begint in Greenwich Town, de havenbuurt van Kingston, nabij de oude werven. Daar hoorde de succesproducer Bunny Lee in een yard Earl Zero (Johnson) zingen. Hij was niet alleen onder de indruk van diens stem maar ook van het liedje. ‘None shall escape the judgement in this time, these words I speak to all mankind’. De zanger had het liedje samen gemaakt met de opkomende jonge gitarist Earl ‘Chinna’ Smith. Geïnspireerd door de sociale en economische onrust in de stad. De bijbelse lyriek van de rasta’s leende zich perfect om de levensomstandigheden van de sufferers in de verpauperde wijken uit te drukken, en gaf het nummer een universele dimensie. Toen wij dat soort tunes destijds hoorden (‘Tribal war’, ‘War in a Babylon’, ‘Judgement Day’…) hadden we er geen idee van dat ze hun oorsprong vonden in de lokale situatie in Jamaica. We vonden gewoon dat die rasta’s er verdomd goed in slaagden om ook onze gevoelens van onbehagen over de maatschappelijke ontwikkelingen te verwoorden.

Opnamesessie

Bunny Lee regelde meteen een opnamesessie in de Treasure Isle-studio van Duke Reid. Diens neef Errol Brown zat achter de knoppen en de riddim werd ingespeeld door Robbie Shakespeare (bas), Bernard ‘Touter’ Harvey (toetsen) en Carlton ‘Santa’ Davis op drums. Als we Bunny Lee mogen geloven, zat Santa wat zat te rommelen op zijn cymbalen en weerklonk er plots een nieuw geluid, de fliers of flying cymbals, tkss-tkss-tkss.

De drummer zelf verklaarde in het onvolprezen Franse magazine Natty Dread ooit dat hij eigenlijk Earl Young naspeelde, zijn collega van de succesvolle Amerikaanse early discogroep The Sound of Philadelphia (TSOP), ook de begeleidingsband van Barry White. Misschien dat die sound van Bunny Lee mij daarom van meet af aan zo aanstond: ik was zelf een halve discokikker en bracht mijn zaterdagavonden door in een club waar TSOP hoog op de playlist stond.

In Jamaica there’s no truth. There’s only version. Misschien heeft Sly Dunbar de fliers wel uitgevonden, zeggen sommigen, in ‘Here I am baby’ van Al Brown (1973). Ik hoor de cymbalen in dat nummer wel tikken maar zeker niet vliegen. Hoewel ook dat woord relatief is: Bunny Lee heeft de stijl naar eigen zeggen zo  genoemd omdat hij graag kippenvleugeltjes at.

King Tubby’s

Voor de voicing en de mix nam Lee Earl Zero mee naar King Tubby’s. Maar de producer was niet tevreden met het resultaat en vroeg Cornell Campbell om de tune in te zingen. Die daagde niet op, verongelijkt over een financieel dispuut, en even kwam de jonge Earl 16 in beeld. Tussendoor zette Sid Bucknor de track in opdracht van Bunny Lee over van twee naar vier sporen. DIt deed hij opnieuw in Treasure Isle, om de sound van de cymbalen nog nadrukkelijker naar voor te kunnen mixen. ‘Like it’s from outer space’, zo moest het klinken gaf Lee King Tubby mee.

Voor de zang gaf hij uiteindelijk de voorkeur aan een ander veelbelovend talent uit zijn stal: Johnny Clarke. Zijn stem was al te horen in een maf hitje van producer Rupie Edwards. ‘Everyday Wandering/Feeling high’ maar met ‘None shall escape the judgement’ brak hij definitief door. Hij had Earl Zero een hele dag horen proberen en zou zelf de backing vocals inzingen. ‘Studio Idler’ noemden ze Clarke toen, omdat hij de hele dag rondhing aan de studio. ‘None shall escape the judgement’ stond er in één take op. Bunny Lee overwoog nog om het nummer aan Delroy Wilson te geven, de populairste zanger van het moment, maar die overtuigde de producer dat Clarke echt wel de juiste man was, en dat zijn versie moest uitgebracht worden.

Dubmix

King Tubby introduceerde de tune eerst als dubplate, met zijn sound Hometown Hifi. Maar de dubmix werd wellicht gemaakt door zijn assistent, Philip Smart, die ook de B-kant van de single op zijn naam kreeg, ‘This a de best version’. DJ Tapper Zukie was in de buurt en bevestigt dat. King Tubby zou zelfs bewust getalmd hebben om het werk af te maken: hij verdiende goed geld met de verkoop van dub plates aan de soundsystems.

Een andere up and coming DJ, Mikey Dread (Michael Campbell), zag nochtans hoe Tubby de snare drums en hi-hats door zijn omgebouwde high-pass filter stuurde, en zo bepaalde frequenties onderdrukte en andere een boost gaf. Hij zou zo zelfs hele octaven veranderd hebben. Ik ken te weinig van muziekcompositie om daarover te oordelen maar het is duidelijk dat de nieuwe stijl evenzeer het levenslicht zag in Treasure Isle als bij King Tubby’s.

Bunny Lee vertelde (in het boek ‘Reggae Going International’) hoe hij Tubby’s wijsmaakte dat hij een cut nodig had voor de UK sound van Fatman. Dit was de enige manier om de koning van de dub een mix te ontfutselen. Die versie verscheen uiteindelijk op Lee’s eigen Blackpot-label, de dub werd toegeschreven aan The Aggrovators, zijn wisselende studioband. Soms waren daar de broers Barrett bij, soms Sly &/of Robbie, Lloyd Parkes, de horns men Tommy McCook, Vin Gordon en Bobby Ellis, en oudgedienden als Lennox Brown, Winston Wright, Ansel Collins, Willie Lindo en Skully Simms. Bij Joe Gibbs noemden ze zich later The Professionals, in Channel One The Revolutionaries.

Roots Anthems

‘None shall escape the judgement’ gaf de aanzet tot een golf van fliers tunes die Bunny Lee midden jaren 70 heeft uitgebracht, Johnny Clarke zelf scoorde met ‘Move out a Babylon’, ‘Cold I Up’, ‘Prophecy a fulfill’ en andere roots anthems. Cornell Campbell zong ‘Natty dread in a Greenwich Farm’, ‘I shall not remove’ en ‘Jah Jah me no born yah’ (om maar mijn favorieten te noemen). Leroy Smart sprong op de fliers trein, en uiteraard de nieuwe generatie rebelse DJ’s, Dillinger, Prince Jazzbo, Jah Stitch… Sommigen noemen die periode de fundering van rub-a-dub en dancehall, kortom van alle popmuziek die ons sindsdien uit Jamaica bereikt heeft maar dat is wat overdreven. Het was gewoon een nieuwe, creatieve fase in een genre dat eigenlijk nooit heeft stilgestaan.

De ‘originele versie’ van Earl Zero (hoewel pas jaren later opgenomen voor medecomponist Earl ‘Chinna’ Smith en diens band Skin, Flesh & Bones) verscheen in 1979 op het label Freedom Sounds. In de documentaire ‘Word Sound & Power’ (1981) zit een geweldige yardopname van het gezelschap.

Philip ‘Fatis’ hernam de riddim in 1992 met Gregory Isaacs (‘Corn a go buss’), Roberto Sanchez maakte in 2012 een geheel nieuwe uitvoering voor Iroko, ook al klonk ze alsof de jaren 70 nooit waren weggeweest. Ik twijfel sindsdien of ik Johnny Clarke nog altijd de beste version vind. Stephen Marley diepte de riddim in 2016 op voor zijn combi met Sizzla en Capleton, ‘Rock Stone’, de hit en het kroonjuweel van zijn album ‘Revelation Part 2 – The Fruit of Life’. Een creation tune op zichzelf.

Johnny Clarke – None shall escape this judgement – door: Jah Shakespear (Karel Michiels)

Facebook
Twitter
WhatsApp