Marcus Garvey – Burning Spear | Voor hij in zee ging met producer Jack Ruby had Winston Rodney al een twintigtal grensverleggende nummers opgenomen voor Studio One. Maar de echte doorbraak kwam er pas met ‘Marcus Garvey’, eerst de single, daarna het album.
Je zou kunnen zeggen dat Burning Spear Marcus Garvey heeft geïntroduceerd in de reggae. Alleen The Skatalites hadden (in 1965) een liedje gewijd aan de legendarische zwarte leider. Het stond op de achterkant van ‘Guns of Navarone’, een andere Creation Tune. ‘Marcus Garvey’, klassieke pompende ska met een majestueuze intro, werd ingezongen door ene King Rasta a.k.a. Bongo Man Blyfield, misschien wel de eerste echte rastazanger. Hij had het over ‘a negro who was born in Jamaica’ en ‘a hero born in Jamaica’.
He marry two wives name Amy and Amy
Have two sons with one of the Amy
One is a doctor, one is a teacher
Garveyites
Tot daar de familiale situatie van Marcus Garvey (1887-1940). Over zijn invloedrijke politieke en raciale ideeën wordt verder met geen woord gerept. Of het moest de verwijzing zijn naar ‘a group of fanatics with some indescribable plan’ in de tweede strofe. Zouden dat de eerste rasta’s kunnen zijn? Zij die zich beriepen op een profetische uitspraak van Garvey om hun geloof te rechtvaardigen in Ras Tafari a.k.a. Haile Selassie als de weergekeerde Christus? ‘Some say cow jump over the moon’ besluit Bongo Man zijn verhaal. Niet bepaald een uitspraak die getuigt van veel respect. Niet alle rasta’s waren zogenaamde Garveyites.
Met de opkomst van Rastafari in de Jamaicaanse muziekwereld eind jaren zestig verdiepte zich ook het inzicht in de historische en pan-Afrikaanse ideeën van Marcus Garvey. Met dank aan Burning Spear, die op het album ‘Marcus Garvey’ zowat alle thema’s aansneed die de naar de VS uitgeweken dominee een halve eeuw eerder had verkondigd.
Studio One
Net als veel artiesten van zijn generatie had Winston Rodney een voorgeschiedenis bij Studio One. Met ‘Door peep’ schreef hij in 1969 al reggaegeschiedenis (de gesproken intro, de ongewone jagende riddim, de massieve blazersriff van Cedric Brooks en David Madden), en die debuutsingle vormde de aanzet tot een twintigtal opnames voor Coxsone Dodd, die er twee classic albums mee vulde, ‘Presenting Burning Spear’ en ‘Rockin’ Time’. Spear heeft verschillende van die nummers opnieuw opgenomen. Hij deed dit voor zijn latere albums, in betere studio’s, met meer muzikanten en meer mogelijkheden.
Burning Spear is nooit een band geweest. Winston Rodney leende de naam van de Keniaanse vrijheidsstrijder en eerste president Jomo Kenyatta (‘Brandende Speer van Kenia’) toen hij zich bij Coxsone Dodd presenteerde. Op voorspraak van Bob Marley, ook afkomstig van St. Ann’s aan de noordkust, tevens (en niet toevallig) de geboorteplaats van Marcus Garvey. Het is daar dat Rodney voor het eerst hoorde spreken over zijn legendarische dorpsgenoot.
Horsemouth
Een andere man van de streek, Rupert Willington, zong in Studio One de backing vocals en is dat blijven doen tot midden jaren zeventig, en dus ook op ‘Marcus Garvey’, de single en het album. Bij de meeste van die Studio One tunes zat overigens Leroy ‘Horsemouth’ Wallace achter de drums. Dit verklaart toch wel de specifieke sound.
Horsemouth was ook bevriend met Lawrence ‘Jack Ruby’ Lindo, een populaire soundsystemman uit Ocho Rios, niet zo ver van St. Ann’s Bay. Jack Ruby’s Hi-Fi opereerde midden jaren zestig in Greenwich Farm, Kingston, maar toen het geweld en de armoede daar uitbreiding namen, keerde Lindo terug naar het noorden. Pas toen hij Winston Rodney leerde kennen, besloot hij om producer te worden van het vocale trio dat Burning Spear toen was, met naast de leadzanger Rupert Willington (die zich altijd Daddy Spear is blijven noemen) en Delroy Hines als backingvocalisten. The Burning Spear werden ze toen nog genoemd.
De zangers kregen in Randy’s Studio het gezelschap van een schare gedreven en geïnspireerde muzikanten die door Jack Ruby werden aangespoord om ‘deep roots’ te gaan, in lijn met de spirituele diepgang van Rodney’s songs en arrangementen. De producer noemde zijn gelegenheidsband Black Disciples maar dat was gewoon de verzamelnaam voor enkele van de beste jonge muzikanten die toen in de studio’s van Kingston rondhingen.
Aston ‘Family Man’ Barrett
Horsemouth had al met Burning Spear gewerkt bij Studio One. Aston ‘Family Man’ Barrett was de vaste bassist van The Wailers, zijn collega Robbie Shakespeare stond op het punt om een vaste ritmetandem te vormen met Sly Dunbar. Ook Tyrone Downie zou later de wereld rondreizen als toetsenist van The Wailers. Bobby Ellis was ooit een van The Skatalites, Earl ‘Chinna’ Smith richtte als leadgitarist Soul Syndicate op, en veel later Inna De Yard. Tenorsaxofonist Dirty Harry kennen we van ‘Rockers’, de film waarin Burning Spear zelf een onsterfelijke a capella versie brengt van ‘Jah no dead’.
Een bijzondere vermelding gaat naar fluitist Carlton Samuels, nadrukkelijk aanwezig in verschillende songs, en Spears jeugdvriend Philip Fullwood. Hij schreef mee aan enkele van de nummers en was percussionist op de eerste Amerikaanse tour van Burning Spear. Fullwood zong ook mee op het fantastische ‘Free the whole wide world’, opgenomen in Queens, New York in de studio van een lokale (witte) gitarist. Vandaar dat het zo anders klinkt dan de Jamaicaanse opnames.
Op de hoes van het album mocht Philip Fullwoord uitgebreid de loftrompet steken van zijn dorpsgenoot: ‘No group have never ever imitated The Burning Spear. The Burning Spear are constantly paid tribute by thousands all over the globe.’ Een beetje overdreven misschien, op dat moment hadden nog maar weinig mensen buiten Jamaica ooit van ‘de groep’ gehoord. ‘It’s good to play and play all collections of The Burning Spear over and over and forever, for they have been acclaimed by the public as top hits and they are related to as the nation’s best by any test.’
Dub fact: in 1979 heeft Philip Fullwood het extreme zeldzame album ‘Words in dub’ gemaakt, met medewerking van Winston Rodney, diens broer Elias en Rupert Willington, en zelf gemixt in de Black Ark van Lee Perry.
Twee klassiekers
De eerste sessie met Jack Ruby leverde meteen twee klassiekers op. De producer wilde ‘Marcus Garvey’ eerst enkel persen als exclusieve dub plate voor zijn soundsystem maar de vraag was zo groot dat hij het nummer in 1974 uiteindelijk wel moest uitbrengen, op zijn eigen Fox-label. Het werd een instant hit, opgevolgd door de tweede opname van die dag, ‘Slavery days’, nog een onderwerp dat door Burning Spear prominent naar voor kwam in de reggaelyriek.
He who knows the right thing and do it not
Shall be spanked with many stripes
Weeping and wailing and moaning
You’ve got yourselves to blame, I tell you
Do right, do right, do right
Het zijn niet bepaald historische feiten die Burning Spear aanhaalt in ‘Marcus Garvey’. Eerder roept hij de geest op van de zwarte emancipatiestrijder. Een verre voorloper van Malcolm X (wiens ouders trouwens Garveyites waren), en doet een beroep op het zelfbewustzijn van de verpauperde Jamaicanen. In dat opzicht betonen de alle tracks op het album eer aan Garvey: ‘Live good’, ‘Tradition’, ‘Give me’, ‘Jordan River’ en ‘Red, Gold and Green’ (ongeacht de volgorde van de kleuren) zijn terugkerende symbolen in het rasta-universum.
Joe Gibbs
De plaat werd gemixt in de studio van Joe Gibbs, met Errol Thompson achter de knoppen, nog een fameuze credit. De zwartwitte lp-hoes was een ontwerp van Trevor Campbell. Het ontwerp toonde naast de traditionele portretfoto van Marcus Garvey (een beeld dat tal van platenhoezen siert) een krijgshaftige illustratie van twee Afrikaanse strijders.
Na de Jamaicaanse release in 1975 werd het album in 1976 internationaal uitgebracht door Island Records (op het Mango-label), dat in Burning Spear al een tweede Bob Marley zag. Maar de remix voor de westerse markt klonk vlak en sommige tracks kregen een hogere pitch. Toch een beetje heiligschennis maar Chris Blackwell achtte de muziek van Burning Spear allicht te rauw en authentiek voor zijn witte publiek. Een paar jaar eerder had hij het werk van The Wailers een make-over gegeven, en dat was een succes geworden.
Garvey’s Ghost
Ook ‘Garvey’s Ghost’, het aansluitende dubalbum, was maar een zwakke afspiegeling van de edgy dubs van King Tubby’s op de B-kanten van de singles. Beide platen werden in 1987 samen uitgebracht op een dubbel-cd. Dit gebeurde naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Marcus Garvey, en die gladgestreken opnames circuleren sindsdien digitaal. Of het moesten kopies zijn van de Sonic Sounds release in 1992. Bij mijn weten de enige cd met de originele sound.
Die platen op Mango waren voor de misnoegde Winston Rodney in elk geval reden genoeg om zijn eigen label op te richten, Spear (later Burning Spear), en de productie voortaan zelf in handen te nemen. De eerste singles op dat nieuwe label waren ‘Traveling’, ‘Spear Burning’ en ‘The Youth’.
Met ‘Man in the hills’, ‘Dry and heavy’, ‘Social Living’, ‘Hail H.I.M.’ en ‘Farover’ zou Burning Spear in de jaren daarna nog minstens vijf classic albums opnemen, muzikaal en productioneel misschien nog beter dan ‘Marcus Garvey’. Latere platen leverden hem in de jaren negentig en 2000 een paar Grammy’s op. De organische sound van weleer was tegen dan sinds lang vergeten. Die grotendeels Amerikaanse producties sloten ironisch genoeg aan bij de eerder zielloze Mango-remix van ‘Marcus Garvey’, door Rodney zelf destijds zo verafschuwd.
Maar dat doet allemaal geen afbreuk aan het unieke oeuvre van Burning Spear, en zeker niet aan zijn live reputatie. Geen artiest heb ik vaker gezien. Weinig concerten staan zo scherp in mijn geheugen gegrift, ook al bracht de Oude Leeuw vaak dezelfde set. Met als hoogtepunten nog altijd de eerste tunes die hij in 1974 opnam. De tunes voor Jack Ruby, ‘Slavery Days’ en ‘Marcus Garvey’, in alle opzichten een creation tune.